Zweedse zeeman verbeterde Groningse dijken
Dat Groningen na de Kerstvloed van 1717 niet meer werd getroffen door een vergelijkbare watersnoodramp, was voor een belangrijk deel te danken aan een Zweedse zeeman. Als ‘commijs provinciaal’ was Thomas van Seeratt tussen 1716 en 1721 verantwoordelijk voor de Groningse dijken. Het ‘journaal’ dat hij van deze periode bijhield, vormt een belangrijke waterstaatkundige informatiebron.
Thomas van Seeratt wordt omstreeks 1676 geboren in de omgeving van het Zuid-Zweedse Jönköping. Zijn vader is een edelman van Silezische afkomst en heet Hans Baltzar von Rappholt. Dat Thomas in Zweden wordt geboren dankt hij waarschijnlijk aan zijn moeder, die van Estlandse en Zweedse afkomst is.
De naam ‘Van Seeratt’ heeft hij vermoedelijk overgehouden aan zijn tijd als zeeman. Volgens de inleiding op zijn ‘journaal’ heeft Thomas ‘eenige ende twintig jaeren’ de zee bevaren voor hij in de maand september 1716 door de Staten van Stad en Lande wordt aangesteld als ‘commijs provinciaal’, een soort hoofd-ingenieur van de provinciale waterstaat.
Kerstvloed
In zijn ‘journaal’ beschrijft Van Seeratt ‘veele en groote voorvallen’, die naar zijn mening ‘behoorde in gedagtenisse te zijn voor de naekomelingen’. De Kerstvloed is een van de eerste ‘groote voorvallen’.
De dag voor kerst 1717 gaat de ‘commijs provinciaal’ met een schip naar Reide ‘al waar het waater soo laag was, dat een out heijbaas van 80 jaeren, altijt daar gewoont hebbende, verklaarde sulks daar noiet gesien te hebben’. De dreigende lucht doet Van Seeratt denken aan luchten zoals hij die uit West-Indië kent, als er een orkaan op komst is. Hij gaat snel naar Delfzijl om van daar met de trekschuit naar Groningen terug te keren.
De volgende dag breekt de dijk op twee plaatsen door en loopt het grootste deel van de provincie onder water. Van Seeratt leidt de reddingsoperatie, maar kan niet voorkomen dat er bij de Kerstvloed meer dan 2000 mensen en tienduizenden beesten verdrinken. Volgens het journaal maakt Van Seeratt tussen eerste kerstdag en drie januari dagen van zes uur ’s morgens tot tien of elf uur ’s avonds, zonder tijd te hebben ‘om des middags in mijn huis te spijsigen’.
De Kerstvloed komt voor Van Seeratt niet als een verrassing. Direct na zijn aanstelling wijst hij het provinciebestuur al op de slechte staat van de Groningse dijken. Uit angst om flink in de buidel te moeten tasten, werpen de provinciale bestuurders tegen dat de dijken ‘nu beter waren als bevoorens’ en dat de oud zeeman ‘niet veel kennisse’ van dijken heeft, maar de watersnoodramp bewijst Van Seeratts gelijk.
Na de Kerstvloed stelt Van Seeratt zich ten doel er voor te zorgen dat een dergelijke overstroming nooit weer kan plaatsvinden. Hij bekijkt overal in de provincie de toestand van de dijken, zelfs onder de meest barre omstandigheden. Zo schrijft hij over de ijskoude dertiende januari 1718 dat hij samen met provinciaal timmerman en aannemer Albert Aszijs van Wehe naar Zoutkamp gaat ‘met lijfsgevaar’.
Alleen dankzij door Van Seeratt meegebracht ‘liqueurs offte brandewijn’ overleven zij. Aszijs wordt de volgende dag weliswaar ernstig ziek, maar Van Seeratt neemt thuis nog een halve fles wijn, zweet wat en wordt ‘also door des Heeren zegen wederom gesont’.
Het zijn niet alleen de elementen die wel eens tegen zitten. Bij de uitbesteding van een aantal panden van de dijk gaat het er op 27 augustus 1718 heftig aan toe. Een Amsterdamse oproerkraaier krijgt van Van Seeratt persoonlijk een klap met een dijkwerkersstok ‘tuszen hooft en schouder’. Maar pas als één van de aanwezige ruiters ‘sijn houwdegen’ trekt, kan de ‘commijs provinciaal’ tot zaken komen met werkwillende ‘inlanders en de Vriesen’.
Beloning voor verbeteren Groningse dijken
Ondanks de problemen slaagt Thomas van Seeratt erin de Groningse dijken te verbeteren. De tekeningen achterin zijn ‘journaal’ laten zien dat de nieuwe exemplaren aanzienlijk hoger en breder worden dan de oude. In 1721 krijgt hij de beloning voor zijn inspanningen. Het Aduarder zijlvest schenkt hem een zilveren lampetkan en schotel en het provinciebestuur promoveert hem tot ‘rentmeester’.
Van Seeratt blijft aan de Oude Boteringestraat wonen tot aan zijn dood in 1736. Zijn weduwe – Anna Schotthoway – verkoopt het huis in 1743. Het kolossale pand maakt jaren onderdeel uit van het Wolters-Noordhoff complex en is nu al meer dan twintig jaar het onderkomen van de Open Universiteit Nederland.
Het biedt hem de mogelijkheid om naast het buiten Overwater, dat hij sinds 1719 in Hoogezand bezit, ook in de stad een groot huis te kopen. Op 26 oktober 1722 koopt hij van jonker Onno Tamminga van Alberda en diens echtgenote Josina Petronella Clant het grote huis op de hoek van de Broerstraat en de Oude Boteringestraat. In 1730 schrijft hij hier zijn ‘journaal’. Op 14 december sluit hij het af met de verzekering dat hij in zijn periode als commies provinciaal ‘veele duisenden voor de provincie hebbe bespaart’.